Frank 5
Op het moment dat ik dit schrijf zit Frank met z’n vriendje in het vliegtuig op weg naar hoop. Het zweet breekt me uit als ik denk aan hoe kwetsbaar deze aangereikte strohalm is.
Ik zie zijn onbevangen blik voor mij. In alle vroegte stond hij gisteren voor mijn neus. Mocht ik de dag ervoor nog hebben gedacht: we zijn zo klaar, dan kwam ik bedrogen uit. Het afspuiten van de boot was inderdaad een karwei van niks voor de Frank van nu. In een ommezien had hij de klus geklaard. Zijn enthousiasme was weer van zijn gezicht af te lezen, al bleef zijn tong deze keer binnenboord. Na het goed afdrogen van de binnen- en buitenkant, sleepten we samen de boot naar zijn winterbed. Fijn zo’n hulpje, dacht ik, toen de roldeur van de garage zijn weg naar beneden had ingezet. ‘Missie geslaagd, we gaan iets drinken. Wat wil je?’
‘Doe maar hetzelfde als de vorige keer, mevrouw Boot.’ Inwendig moest ik grinniken om zijn hierbij plechtig klinkende stem.
Gezeten achter een glas water nam Frank, kauwende op z’n boterham, de tuin eens goed in zich op. En wat hij toen zei deed mijn hele dag veranderen.
‘Mijn vader heeft de tuin veel netter,’ kwam uit zijn mond. ‘Hier staat wel heel veel onkruid. Zal ik je helpen?’
Toegegeven, mijn achterstand in het wegwerken van de graspollen, die niet in een border thuishoren, was aanzienlijk geworden. Maar om daar vandaag aan te beginnen?
‘Het is er mooi weer voor,’ hoorde ik uit zijn mond komen. Verbaasd had ik hem aangekeken. Niet alleen lief en goed voor een ander, ook nog een wijsneus. ‘Vooruit dan maar, knul, we gaan aan het werk,’ liet ik hem weten. Dat zijn spierkracht toeneemt en de mijne langzaam verdwijnt, bleek wel uit de wijze waarop hij de schoffel hanteerde en de voortvarendheid waarmee hij te werk ging. Alsof het hem geen moeite kostte, sleepte hij de manden met gewiede pollen over het grasveld richting groene container.
Na een paar uur vond ik het welletjes. Voldaan keken we, mijn arm om zijn schouder geslagen, beide naar het eindresultaat van deze dag. Ik en mijn mannetje, wij vormen een prachtig team, dacht ik tevreden.
‘Ziet er veel beter uit,’ zei hij toen hij omkeek vanuit zijn stoel.
‘Zeker, dankzij jou,’ zei ik op het moment dat ik hem een kom met soep aanreikte. Terwijl hij zijn handen warmde aan de kom vertelde hij honderduit over zijn aanstaande trip naar Amerika. ‘Als ik terug ben, gaan we weer verder, oké?’
‘Maar moet je niet in je eigen tuin helpen?’
‘Nee hoor, daar heeft pappa een tuinman voor.’
Aha, dacht ik, dat is het geheim.
‘Ik moet nu gaan,’ liet hij me na een halfuurtje prietpraat weten.
‘Goed,’ zei ik, ‘en bedankt, kerel.’
Terwijl hij de oprit in versnelde pas afliep, riep ik hem na: ‘Fijne herfstvakantie!’
Moeizaam sta ik op van de bank en denk: ik ga maar eens een flinke boswandeling maken.
copyright: jagritta olthof
Comments